Peter R. de Vries, Nederlands meest bekende misdaadverslaggever, was de eerste  proeflezer van het manuscript. Het boek start met een uitgebreid voorwoord van hem. Een citaat hieruit:

“In 1963 overleed in Amsterdam Buitenveldert de zeventigjarige Marten Veenstra, oud rechercheur van de hoofdstedelijke politie, die in de laatste fase van zijn loopbaan zelfs nog tot Rijksrechercheur had gebracht. Het is niet gewaagd om te veronderstellen dat vandaag de dag, bijna zestig jaar later, niemand meer zou weten wie hij was en wat hij precies had gedaan, ware het niet… dat hij kort voor zijn dood op een oude schrijfmachine wat spannende verhalen uit zijn politietijd aan het papier had toevertrouwd. Ruim twintig uiteenlopende verhalen over nacht & ontij en boeven & gespuis had hij opgetikt over de tijd -1915- dat hij als jonge Fries in de hoofdstad bij het politiekorps kwam, tot het moment – 1955 – dat hij daar als als ervaren rechercheur met pensioen ging. Er waren twee exemplaren, voor elke zoon eentje. Veenstra zag het als zijn ‘testament’, de geschreven nalatenschap van een boeiende politieloopbaan. Zodat zijn kinderen wisten wat hij had gedaan, toen hij in hun jeugd zo vaak van huis was.”

Het boek heeft inmiddels een plaats gekregen in de bibliotheek van de politieacademie.